U bent hier
Vraag om uitleg in commissie onderwijs van 9 oktober 2014 : Toegangsproef geneeskunde
Verslag vraag om uitleg:
De heer Koen Daniëls (N-VA):
Voorzitter, minister, collega’s, jaarlijks nemen enkele duizenden leerlingen uit het secundair onderwijs deel aan de toelatingsproef geneeskunde en tandheelkunde. Als ik het me goed herinner, gebeurt dit al sinds 1997.
Ook al nemen er steeds meer leerlingen deel aan de proef, toch daalt het slaagpercentage de voorbije jaren. Op zich is dat geen argument, want we moeten zeker blijven vasthouden aan het contingent dat we in Vlaanderen hebben opengesteld voor artsen.
Iets sprong in het oog bij de tweede keer dat de proef dit jaar werd ingericht. Voor de duidelijkheid: het is geen herkansing, het was de tweede keer dat de proef werd ingericht. Na de proef gingen 170 deelnemers hun examen inzien en op basis daarvan werd post factum beslist om een aantal vragen te schrappen. Hierdoor kunnen 80 extra studenten de opleiding aanvatten. Dat leidde natuurlijk tot wat buzz bij ouders en studenten. Ze vragen zich af of ze er niet beter aan hadden gedaan om ook hun examen te gaan inkijken. Misschien werd er nog een vraag geschrapt en werden nog meer deelnemers toegelaten. Ook zijn er mensen al ingeschreven in andere richtingen. De commissie heeft haar best gedaan om het nieuws zo goed en zo kwaad mogelijk mee te delen, maar het is wel gebeurd.
Daarnaast heeft het Vlaams Geneeskundig Studenten Overleg (VGSO) in een open brief een aantal pijnpunten aangekaart. Zij vragen onder meer een begeleidingscommissie, die daar wat nauwer op zou kunnen toezien.
Verder zijn er nog een aantal vaststellingen die u wel zult kennen, minister. Zo is er de schrapping die gebeurt na het afleggen van de proef, terwijl we toch altijd aangeven dat je op voorhand goed moet weten wat er gebeurt en wat je moet kennen. De inhoud moet aansluiten bij de derde graad van het algemeen secundair onderwijs. Als men dan nadien vragen moet schrappen die blijkbaar toch niet aansluiten, is het maar de vraag hoe het kan dat die vraag daar überhaupt deel van uitmaakte.
Mensen moeten de vragen ook beantwoorden binnen een bepaalde tijdspanne. Als mensen bepaalde vragen niet beantwoorden en overgaan naar een andere, die dan geschrapt wordt, hebben ze wel een probleem natuurlijk, als net die vraag die zij goed hadden, geschrapt wordt. Dan komen we bij het issue van de statistische analyse. Welke statistische analyse werd er dan toegepast?
Hoe kan in de toekomst vermeden worden dat vragen of de antwoordsleutel van de toelatingsproef voor geneeskunde post factum geschrapt of gewijzigd moet worden? De communicatie rond de beslissing is voor de deelnemers en hun ouders niet altijd bevattelijk, wat direct vragen oproept, als zou er gesjoemeld worden. Dat is zeer spijtig, omdat de toelatingsproef een belangrijk instrument is dat we zeker moeten behouden. Hoe kunnen we die achterdocht die nu ontstaan is, wegnemen?
Hoe staat u tegenover de aanbevelingen van het Vlaams Geneeskundig Studenten Overleg? Ook de decanen hebben daar trouwens al een aantal vragen bij gesteld, en ook de voorzitter van die commissie heeft al een aantal kritische geluiden laten horen.
De voorzitter:
De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez (CD&V):
De vraag van collega Daniëls is bijzonder interessant, omdat hier een materie aan bod komt waar de validering van vraag en antwoord permanent gewogen wordt doorheen de voorbije jaren. Ik zal mij niet uitspraken over de technieken. Het besluit van de Vlaamse Regering had wel in die mogelijkheid voorzien, en daar zijn een aantal conclusies uit te trekken.
Het voorstel van een begeleidingscommissie kan inderdaad een interessante piste zijn om een en ander op een rijtje te zetten en verder te onderzoeken.
In de vraag van de heer Daniëls komt ook naar voren dat bepaalde categorieën bevoor- of benadeeld zouden kunnen zijn. Ik neem aan dat dat geen benadering per provincie is, collega. Gaat dat over opleidingsniveaus? Gaat het over de basiskennis van wiskunde, fysica, chemie, biologie en taalvaardigheid?
Er is ook een vrij omvangrijk circuit bezig om vanaf Pasen, zoals vroeger bij de toegangsproef voor de burgerlijk ingenieurs, jonge studenten tegen betaling te coachen in al die materies. Zijn er gegevens bekend van hoe sterk het effect van dat coachingelement is op de slaagcijfers? Ik zie daar op de sites van de aanbieders in elk geval geen percentages van.
De voorzitter:
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits:
Dit is een zeer interessante vraag, collega’s, omdat er heel wat te doen is rond dat toelatingsexamen. Laat mij beginnen met een aantal cijfers. Dit jaar zijn er 665 van de 6101 kandidaten geslaagd voor het toelatingsexamen arts en tandarts. Het slaagpercentage is dus 20 procent. In die cijfers zit natuurlijk ook een groep kandidaten uit het vierde en vijfde middelbaar, omdat die ook al mogen deelnemen aan dat examen.
Als je dat afzet tegen 2013, zie je dat de slaagkans lichtjes gedaald is. Dat is deels te verklaren doordat er een toenemend aantal kandidaten is uit het vierde en vijfde middelbaar dat al deelneemt.
Als je alleen naar de laatstejaars kijkt, komen we aan een slaagpercentage van bijna 30 procent. Van de 665 geslaagden komen er 633 uit het laatste jaar. Dat zijn er 633 op een totaal van 2165. Dat zijn studenten die in ons land wonen en die rechtstreeks uit het laatste jaar van het secundair onderwijs komen.
Het heeft mij ook verbaasd, collega Daniëls, dat er post factum vragen geschrapt zijn. De cijfers die ik geef, zijn voor alle duidelijkheid de eindcijfers. Straks geef ik nog wat extra uitleg. Het post factum schrappen van vragen in een meerkeuze-examen is niet ongebruikelijk, maar wel een beetje vervelend. Het is nu bovendien gebeurd nadat de examenresultaten bekend waren gemaakt.
Het schrappen op zich is dus niet ongebruikelijk. Dat berust op het wetenschappelijk onderbouwde systeem van itemanalyse, dat in het domein van de psychometrie wordt gebruikt om de validiteit en betrouwbaarheid van de vragen van een test na te gaan.
Die analyse wordt steeds post factum uitgevoerd, na de verbetering van de examens maar voor de vaststelling van de definitieve uitslagen. Dit is de werkwijze waarin het examenreglement van de toelatingsproef voorziet. Dit staat expliciet in ons besluit van februari 2001. Artikel 20 stelt het volgende: “De examencommissie kan na itemanalyse beslissen tot het verwijderen van positieve en negatieve punten van dit item in de scores van alle kandidaten.” Tot mijn groot geluk beslist de examencommissie hier autonoom over. Ik heb daar niets aan te zeggen.
Het probleem met de recente situatie is dat op basis van de itemanalyse nog vragen zijn geschrapt nadat de examenresultaten al waren meegedeeld. De commissie heeft beslist dat het objectief rechtvaardig was de betwiste vragen alsnog te schrappen. Het resultaat is dat 81 studenten meer geslaagd waren.
Ik heb vertrouwen in de expertise en de objectiviteit van de examencommissie. Ik moet wel opmerken dat de beslissing dit jaar vrij snel is gevallen. Vorig jaar is vijftien studenten iets gelijkaardigs overkomen. Die beslissing is pas in november 2013 genomen. Wat de timing betreft, zit het nog redelijk goed. Die jonge mensen kunnen zich nog inschrijven. Als ervaringsdeskundige weet ik dat ze tot 15 oktober 2014 hebben om het inschrijvingsgeld te betalen. Indien de beslissing pas in november valt, wordt het natuurlijk helemaal vervelend.
Deze gang van zaken is niet ideaal. Mede op vraag van de voorzitter van de examencommissie heb ik op 13 oktober 2014 een overleg gepland om te bespreken hoe we dit in de toekomst kunnen vermijden of het risico op dergelijke situaties toch minstens kunnen beperken.
Een mogelijkheid zou erin bestaan dat de examencommissie bij het opstellen van de vragen nog strenger te werk gaat. De vragen zouden dan vooraf aan een grotere groep experten worden voorgelegd. Dit zou de gevolgen van de itemanalyse en de eventuele klachten nadien enigszins kunnen reduceren. Dit is een van de mogelijkheden.
Er is me gevraagd wat ik vind van de aanbevelingen van het Vlaams Geneeskundig Studenten Overleg. Die studenten zijn afgelopen maandag op mijn kabinet geweest. Ze blijven voorstanders van het werken met een toelatingsproef, maar ze pleiten ervoor een begeleidingscommissie op te richten. Die begeleidingscommissie zou dan aanbevelingen kunnen doen over aanpassingen aan de formule. De examencommissie en het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV) zijn ook vragende partij om een dergelijke begeleidende commissie te starten. Ik ben dan ook geneigd die begeleidingscommissie binnenkort samen te stellen.
Die commissie zou dan ook een aantal andere inhoudelijke aanbevelingen ter harte kunnen nemen. Ik geef drie voorbeelden. Het format van de toelatingsproef moet op bepaalde punten worden bijgesteld. Een van de punten van discussie is de toegepaste giscorrectie. De selectie die de proef doorvoert moet objectief en zuiver blijven. De vraag is of er discriminerende effecten zijn. De studenten vragen zich af of bepaalde sociaal-geografische groepen meer slaagkansen hebben. Ik kom hier straks nog op terug. Verder zou de voorbereiding op de proef beter moeten worden georganiseerd. De studenten vragen zich af of er geen sprake is van een vermarkting. De repetitorenbureaus gaan hier immers mee aan de slag. Al deze vragen zijn gesteld door de studenten die onmiddellijk na de proef zijn langsgekomen.
Afgelopen zomer hebben twee onderzoekers van de VUB, mevrouw Roggemans en de heer Spruyt, trouwens een interessante studie over de effecten van de toelatingsproef en over de eventuele verschillen tussen deelnemersgroepen gepubliceerd. Wie in het thema geïnteresseerd is, kan die studie online vinden.
Ik wil het ook even over de resultaten hebben. Iets meer dan 6000 mensen hebben aan de proef deelgenomen. Eigenlijk zijn er nog een paar duizenden meer, maar dan gaat het om mensen die al aan de universiteit studeren of die uit andere landen komen.
Als we naar de studierichtingen kijken, merken we dat de studierichtingen met een sterke natuurwetenschappelijke en wiskundige component het best op het toelatingsexamen voorbereiden. De studierichtingen die de klemtoon leggen op talen, economie of humane wetenschappen, bereiden het minst goed voor. Dit betekent echter niet dat die leerlingen kansloos zijn. Over het algemeen moeten ze gewoon wat bijkomende inspanningen leveren om te slagen.
Ik zal dit aan de hand van de normgroep illustreren. De normgroep is gedefinieerd als de kandidaten die als basisnationaliteit Belg hebben, die woonachtig zijn in België, die op het ogenblik van de deelname aan het examen in het zesde leerjaar zitten en die voor 31 december 1996 zijn geboren. Van de leerlingen in die normgroep van zesdejaarsleerlingen zijn er 633 geslaagd.
Van die 633 leerlingen komt 50 procent uit de richting wetenschappen-wiskunde, 20 procent uit de richting Latijn-wiskunde, 13 procent uit de richting Latijn-wetenschappen, 7 procent uit de richting moderne talen-wetenschappen, 2 procent uit de richting Grieks-wiskunde, 1 procent uit de richting economie-wiskunde en iets minder dan 1 procent uit de richtingen economie-moderne talen, Latijn-moderne talen en techniek-wetenschappen. Hieruit blijkt welke studierichtingen de grootste slaagkans bieden.
Aangezien de heer Durnez hierop heeft aangedrongen, zal ik ook even naar de provinciale verschillen kijken. De kandidaten uit West-Vlaanderen scoren het best. Het scheelt echter niet veel. We kunnen hier geen grote conclusies uit trekken. Van de West-Vlaamse kandidaten is 34 procent geslaagd. Voor Oost-Vlaanderen is dit 33,7 procent. Voor Vlaams-Brabant is het 28 procent. Voor Antwerpen is het 27 procent en voor Limburg is het 22,9 procent.
Ik heb er geen zicht op of deze resultaten eenmalig zijn. We moeten dit met voorgaande jaren vergelijken om tot goede conclusies te komen. Ik vind het wel interessant dit te lezen, maar we moeten ook nagaan waar ze vandaan komen en wie allemaal deelneemt. Dit moet in een groter kader worden bekeken. Uit deze interessante analyse blijkt welke richtingen het best voorbereiden en wat de resultaten zijn. Dat is de context.
Mijnheer Daniëls, ik vind het niet zo fijn dat dit is gebeurd. De commissie heeft haar verantwoordelijkheid genomen. We moeten nagaan op welke wijze we dit kunnen vermijden.
Daar komt dan de suggestie van de externe experts om dat eens na te gaan.
Ik denk dat het nuttig zou zijn om de begeleidingscommissie, die overal wordt gevraagd, van start te laten gaan en meteen ook de hele trits aanbevelingen te overlopen.
De voorzitter:
De heer Daniels heeft het woord.
De heer Koen Daniëls (N-VA):
Ik dacht dat de heer Durnez vragen aan mij stelde.
Ik wil nog enkele zaken opmerken. De juridische achtergrond van dit verhaal moeten we toch nog verder bekijken. Je bent bezig met examens, dat zijn geen herkansingen. Dat zijn twee individuele momentopnames. We gaan ervan uit dat die vragen gebaseerd zijn op de derde graad secundair onderwijs. Wat we daaruit kunnen afleiden, is dat sommige leerlingen de eindtermen derde graad secundair onderwijs blijkbaar, in meer of mindere mate, niet halen. Dat is een bijzondere vaststelling. Dat gaat verder dan het toelatingsexamen artsengeneeskunde, omdat we vragen moeten schrappen die blijkbaar niemand haalt, maar die wel in de eindtermen secundair onderwijs staan. Dat is geen onbelangrijk gegeven.
Het is cruciaal om de begeleidingscommissie mee te nemen. Wat ik daarnet heb gezegd, nuanceert een beetje waar de heer Durnez naar verwijst. Taal is blijkbaar geen probleem als West-Vlaanderen heel goed scoort. (Gelach)
Er zit geen mondelinge proef bij. Er is wel een issue waar minister Hilde Crevits op wijst: een aantal studierichtingen slaagt er blijkbaar wel beter in om de eindtermen derde graad te realiseren. Bijgevolg krijg je resultaten volgens de verschillende items die worden getoetst.
Minister, ik vraag u om met die commissie nog eens aan de slag te gaan, daar goed naar te kijken – dit is geconcipieerd in 1979 –, maar met de zeer grote nadruk dat we het toelatingsexamen zowel op vraag van dokters als op vraag van studenten op onze verantwoordelijkheid in het licht van de contingentering, absoluut overeind moeten houden. Er is niets dat ervoor pleit om dit te downsizen of af te schaffen.
De voorzitter:
De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez (CD&V):
Mijnheer Daniëls, in verband met de gedifferentieerde eindtermen: ik zat ook in een klas Latijn-Wiskunde, waar er zeven mensen werden geprepareerd om ingenieur te worden – die zijn dat ook geworden –, terwijl zes mensen naar de 'negatieve wetenschappen' zijn gegaan, maar die hebben ook hun plaats gevonden. We moeten daar heel genuanceerd over nadenken.
De tweede zaak is een interessante vergelijking met het eerste punt van deze vergadering, de oriënteringsproeven. Dat is een illustratie van wat een oriënteringsproef aan informatie kan geven. Men moet goed zijn in de psychodiagnostiek, en de validering is natuurlijk essentieel. Als ik een groep hoogleraars geneeskunde en wetenschappen zie die daar blijven aan sleutelen en na het examen aarzelen of die vraag wel goed was gesteld, dan is dat een vraag die we krijgen in de oriënteringsproeven voor het secundair onderwijs. Daar hebben ze niet de kans om na het examen te zeggen dat er enkele vragen niet meetellen en om een ander resultaat te maken. Die oefening moeten we dus heel gedetailleerd en goed doen.
De heer Koen Daniëls (N-VA):
Dat is ook de reden waarom in het regeerakkoord heel duidelijk staat dat het gaat over niet-bindende oriënteringsproeven, en dat die informatieverschaffing cruciaal is. Wat de psychodiagnostiek betreft, zijn er interessante itemanalyses – het latente trekmodel is er een van – maar er zijn nog veel meer andere analyses die op data kunnen gebeuren. We moeten maximaal zorgen dat dat bij voorbaat is gedaan. Dat is mijn kritiek. We zijn met dat examen bezig sinds 1997. Het is jammer dat we jaar na jaar last hebben met sullige items. Maar goed, het is geen evident proces. Ik verwacht veel van die begeleidingscommissie.
De voorzitter:
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits:
Ik ga akkoord met vele opmerkingen.
Mijnheer Durnez, betreffende de oriëntering in het secundair – het kwam vanmiddag al een paar keer aan bod – weet ik niet wat u precies bedoelt. Een oriëntatieproef is voor mij geen baccalaureaat. Dat is voor mij het einde van een oriëntatietraject. Dat kan voor mij dus ook in het vijfde middelbaar. Dat hoeft niet per se aan het einde van het zesde middelbaar. Ik ben niet de expert.
De proef moet wel de leerlingen vertrouwd maken met hun competenties om zich goed te kunnen oriënteren op hun verdere studies. Het traject in globo is voor mij van belang. Daarom zei ik al dat ik niet wil dat we plots met een hele set niet-bindende toelatingsproeven zitten in het hoger onderwijs zonder dat we aan het traject in het secundair gewerkt hebben. De oriëntatieproef moet voor mij een talentenopspoorder zijn en bijvoorbeeld pedagogische talenten ontdekken bij leerlingen. Een goede keuze maken is belangrijk, los van de richting die men heeft gevolgd, men kan altijd nog wat bijsturen.
Mijnheer Daniëls, ik ben het volledig eens met uw opmerkingen over de begeleidingscommissie en de vragen naar eindtermen. De ene secundaire richting is natuurlijk beter geschikt om door te stromen naar een opleiding geneeskunde dan de andere. Dat is nu eenmaal zo. Ik herinner me dat mijn kinderen in het vierde middelbaar voor het eerst gingen nadenken over hun keuze voor het vijfde. De ene richting bereidt daar beter op voor dan de andere. Dat ziet men ook aan de resultaten. Dat is overigens geen kwaliteitsbeoordeling. Ik vermoed dat iedereen het ermee eens is dat er een begeleidingscommissie moet komen.
Een ander punt zijn de externe experten die de vragen bekijken. Het is al zeer ingewikkeld om de vragenlijst op te stellen. Ik vind het wel moeilijk dat dan achteraf nog iemand kan komen zeggen dat het geen goede vragen waren. Ik vind dat raar. Ik vind dat niet bevorderlijk om dat elk jaar zo te laten verlopen. We moeten vragen dat men dat zo veel mogelijk probeert te vermijden.
De voorzitter:
De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez (CD&V):
Minister, ik ben het eens met uw benadering van de oriëntering in het secundair. Mijn zorg is alleen dat de zorgvuldigheid in de validering van groot belang is en moet kunnen spelen. Als men valideert op kennis, moet dat oké zijn.
Minister Hilde Crevits:
Ik ben het daarmee eens, maar de oriënteringsproef is geen kwestie van buizen of slagen. (Instemming)
Het is evenmin onze bedoeling om daarmee de kwaliteit van de scholen te testen. (Instemming)
We willen dat de proef een goed sluitstuk vormt voor een oriënteringstraject in globo. Dat ze zorgzaam opgesteld moet zijn, is evident natuurlijk.
De voorzitter:
De vraag om uitleg is afgehandeld.
BRON: vlaamsparlement.be, 9 oktober 2014, https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/926625/...